De Zusters
van Schijndel
Het katholieke reveil in Nederland in de negentiende eeuw uitte
zich onder meer in de stichting van een groot aantal congregaties. Één daarvan
was de door pastoor van Erp in 1836 te Schijndel opgerichte congregatie van de
"Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goede Bijstand".
In de volksmond werd deze stichting al spoedig de "Zusters van
Schijndel" genoemd. Zoals de meeste van de nieuwe kloostercongregaties
werd er voor gekozen om niet alleen contemplatief bezig te zijn, maar ook om
"wereldse" aktiviteiten te ontplooien zoals de ontwikkeling en de
vorming van jeugd en de zorg voor hulpbehoevenden. Dit waren de zogenaamde
"Liefdewerken". Als verblijf voor de nieuwe congregatie diende aanvankelijk
de oude pastorie in de Heikant. Na een daar tegenover gelegen pand als
schenking ontvangen te hebben werd in 1843 ter plaatse een nieuwbouw gezet.
De leefomstandigheden van de zusters in het Schijndelse klooster
waren in het begin erg moeilijk. Er werd de kloosterlingen een zeer strenge
leefwijze voorgehouden. Nog afgezien van de vele vastendagen en bijzondere
voorschriften kregen de zusters aanvankelijk niet meer dan 1 snee zwart brood
en 1/4 snee wit brood als ontbijt. Nadat duidelijk was geworden, dat deze
strengheid onverenigbaar was met het werkzame leven van de zusters en dat er
naar alle waarschijnlijkheid een verband bestond tussen het hoge sterftecijfer
van de – jonge - zusters en de leefomstandigheden, werden de voorschriften
verzacht.
De eerste aktiviteit van de nieuwe stichting was het geven van
onderwijs (1840). Drie jaar later werd begonnen met de verzorging en verpleging
van ouden van dagen. Een tweetal decennia waren er voor nodig om de congregatie
stevig te grondvesten. Daarna verliep de ontwikkeling van de Zusters van
Schijndel zo voorspoedig dat nog vele verbouwingen en vergrotingen van het
moederhuis in Schijndel nodig waren. De foto geeft de situatie van na de
verbouwing van 1870 weer. In het rechtse gedeelte was het Gasthuis voor de
bejaarden ondergebracht.
Om zelf goeddeels te kunnen voorzien in de eigen eerste
levensbehoeften werd in 1873 bij het klooster een grote boerderij met bakkerij
gebouwd.
Deze foto laat de verhoging van de voorgevel met een verdieping
(1922) zien - in de aanbouw achteraan (1923) was de kweekschool gehuisvest.
Overigens al vanaf 1858 hielden de zusters zich bezig met de opleiding van
onderwijzend personeel.
Andere uitbreidingen in Schijndel waren: St. Barbara te Wijbosch
(1894) - een herstellingsoord voor zusters met daarbij een meisjes- en
kleuterschool; in 1929 begonnen de zusters een weeshuis in een door de familie
Verkuijlen geschonken pand aan de Hoofdstraat; op de terreinen van de tegenover
het klooster gelegen boerderij van Verstralen en het daarnaast gelegen huis
van Verkuijlen (zie foto) werd een nieuwe school gebouwd; op de Boschweg werd
in 1934 het Sint Lidwinagesticht (ziekenhuis en bejaardenhuis) opgericht.
Nieuwe parochies
Door de groei van de Schijndelse bevolking kon de al zo lang gekoesterde
wens van de bewoners te Wijbosch bewaarheid worden: een eigen kerk en parochie.
Geld was – vanzelfsprekend - een probleem. Via onder andere een inzameling
onder de bevolking werden toch de nodige geldmiddelen gevonden. Op 8 mei 1884
vond de inzegening van de kerk - toegewijd aan Sint Servatius - plaats.
Overigens: was de bouw van kerk en pastorie tezamen op 40.000 gulden begroot,
uiteindelijk kostte alleen de kerk al ruim 50.000 gulden. Of het daaraan lag is
niet bekend, maar het officiele feest bij de ingebruikname van de kerk vond
pas in 1887 plaats.
Een veertigtal jaren later werd opnieuw de behoefte gevoeld om
een nieuwe parochie in Schijndel te stichten - op de Boschweg. Wat daarvoor
nodig was werd goeddeels al voorhanden gedacht: een bouwpastoor – Pessers - die
over geld beschikte én een locatie, namelijk een terrein tegenover het pand
waar momenteel de winkel van Van Kasteren is.
De geplande locatie riep echter een heleboel weerstand op.
Bewoners van het Lieseind, Molendijk en Oetelaar wilden de kerk dichterbij
gebouwd zien - op de plaats waar garage Vermeer tegenwoordig is.
Toen het er naar uitzag dat aan hun wensen voorbij werd gegaan,
ging men tot verdere aktie over. Men ging niet alleen naar de bisschop, gesteld
werd ook dat - als er niet geluisterd zou worden - men dan het verzoek zou
doen om op de Boschweg een openbare school te krijgen.
Daar schrokken de "plannenmakers" van. De positie van
het bijzonder – katholieke - onderwijs in Schijndel mocht absoluut niet
aangetast worden!
De buurtbewoners hadden klaarblijkelijk met hun aktie een zeer
gevoelige snaar weten te raken want men kwam terug op het besluit om de
plannen ten uitvoer te gaan brengen. Ook was men weer bereid tot overleg.
Vervolgens kwam er een compromisvoorstel voor een bouwplaats ter tafel: een
laag gelegen drassig terrein - in eigendom van Lambertus Kemps - naast het huis
van de weduwe Pennings dat in de volksmond "de kikvors" werd genoemd.
Er volgde nog behoorlijk wat commotie - tijdens een vergadering
over de bouwlocatie werden er kikvorsen losgelaten - er werd onder de bevolking
via een stencil een spotlied over de bouw van de kerk verspreid, waarna de
pastoor vanaf de kansel de mensen opriep om de tekst vanwege de kwetsende en
provocerende inhoud op de pastorie in te leveren - maar uiteindelijk kwam men
toch overeen om de kerk ter plaatse "de kikvors" te bouwen.
Op de foto is het bewuste terrein - in gebruik als wasbleek -
als ook de weduwe Pennings met drie van haar kinderen (Jaan, Hein en Mies) te
zien. Op de achtergrond het huis van de familie Pennings, dat moest wijken voor
de bouw van de pastorie.
Bij de bouwaktiviteiten werd heel veel werk verzet door
boeren uit de omgeving. Zij deden allerlei graafwerkzaamheden en zorgden voor
het vervoer van zand. Deze foto - met links pastoor Pessers - geeft daar een
beeld van. Na een dag werken kregen ze van Pessers een sigaar en een borreltje.
In 1929 werd de kerk, gebouwd op 175 betonnen palen van
elk 9 meter lang, geconsacreerd.
Het Rijke Roomse Leven
De periode 1900 - 1940 is de bloeitijd van het Rijke Roomse
leven. De pastoor nam in het dorpsleven een centrale rol in. Eerstens door de
uitermate sterke geloofsbeleving onder de bevolking in die tijd, waardoor de
pastoor als zieleherder veel gezag had. Verder was van nagenoeg elke vereniging
een plaatselijke priester geestelijk adviseur. Zijn stem was er niet zo maar
een! Zo was de clerus nauw betrokken met het hele maatschappelijke leven.
Voorts waren de intermenselijke verhoudingen toen nog zó, dat gezagsdragers op
een voetstuk stonden en dat het niet gauw gewaagd werd om tegen het gezag in te
gaan.
De autoriteit van de pastoor werd bij verschillende gelegenheden
nog eens onderstreept. Kwam hij bijvoorbeeld ergens op bezoek dan werd hij
meteen in de "goei kamer" gelaten. Voor eventuele kinderen was het
ook al snel duidelijk dat de "meneer met de zwarte japon" een
belangrijk iemand was: ze werden opgetrommeld om een handje te geven, daarna
was het snel wegwezen.
Dat de pastoor iemand van standing was in de gemeenschap
straalde verder het aantal dienstmeiden op de pastorie uit. Hieronder het
huishoudelijk personeel op de pastorie van de Sint Servatiusparochie (centrum)
aan het einde van de jaren twintig.
De linkse vrouw is Leen van Liempd, die woonde in een van de
fundatiehuizen achter de tuin van de pastorie. Zij schilde aardappelen, maakte
groente klaar e.d. De anderen zijn Jet Herrnes (Steegt), Mina van Herpen
(Boschweg), een zekere Riek (zoals aan haar uiterlijk is te zien was zij dé
huishoudster op de pastorie) en Door Timmermans (Borne). In de Sint Servatiusparochie
waren toen niet minder dan drie kapelaans werkzaam.
De kerk in die tijd boezemde voor velen een zekere angst in.
Voortdurend werd er gewezen op de duivel en het kwaad. Daarnaast werd maar al
te snel iets als zondig bestempeld. Anderzijds zijn de (achteraf)ervaringen van
mensen, dat toen wel op een wel heel "onwaarschijnlijke" wijze over
het verhevene - zoals engelen - werd gesproken. Maar of het nu ging over de
duivel of de engel, de meeste mensen namen het aan.
Het was echter zeker niet zo dat het woord van de pastoor alle
ontwikkelingen die hem niet zinden tegen kon houden. Pastoor Van Roessel (1903
- 1928) van de Wijbosche parochie preekte dan wel tegen "vleeskleurige
kousen die zelfs de benen lieten zien", maar elk jaar werden er meer
gedragen. Ook zijn stellingname tegen het dansen, dat na de Eerste Wereldoorlog
steeds meer aan populariteit won, weerhield veel jongelui er niet van om zich
met dat "duivelse" vermaak in te laten.
De foto hieronder laat een aantal van de Schijndelse
geestelijken aan het einde van de jaren twintig zien.
Boven: kapelaan Steenbakkers (Sint Servatius-centrum),
onbekend, kapelaan Driessen (Sint Servatius-centrum).
Onder: pastoor Donders, onbekend, pastoor Pessers (Boschweg).
Pastoor Donders - hij was van 1920 tot 1930 pastoor van de
parochie van Sint Servatius-centrum - stelde zich wel voor als "de kromme
Donders van het rechte spoor". Nota bene, hij liep met een tik. Donders
was verder geestelijk adviseur van St. Raphaël, de bond van katholiek
spoorwegpersoneel.
Misdienaars
De opleiding van de misdienaars van de parochie van St.
Servatius-centrum was toevertrouwd aan zuster Antonie. Naast uitgebreide
catechismusles leerde zij de misdienaars onder meer het "Confiteor"
en het "Suscipiat". De jongens moesten de Latijnse gebeden uit hun
hoofd op kunnen zeggen.
Zuster Antonie gebood de misdienaars met lange kousen te komen -
lange broeken werden toen niet door kinderen gedragen - opdat het kerkvolk
toch maar geen blote benen zou zien. Dat was onzedig! Eens stuurde zij een
misdienaar terug naar huis omdat hij een gat in zijn kous had en er daardoor
een deel van zijn been te zien was.
Ondanks het extra leerwerk en de verplichtingen die aan het
misdienaarschap verbonden waren was het geen probleem om genoeg misdienaars te
vinden. Enerzijds had het hiermee te maken dat veel ouders er achterheen zaten
dat zoonlief - zo hij daarvoor werd gevraagd - misdienaar werd. Anderzijds had
het misdienaar-zijn voor de schooljongens ook iets extra' s te bieden. Zo was
men nogal eens een keer vrij van school vanwege het dienen van een huwelijks-
of begrafenisrnis. Verder was het vanaf de jaren twintig gebruikelijk dat er
een jaarlijks uitstapje voor de misdienaars werd georganiseerd. Vele jongens
zagen allang van tevoren naar het reisje uit. Het was een van de weinige keren
dat men zo ver van huis ging - voor een heleboel kinderen was het
misdienaarsreisje het enige uitstapje.
Kapelaan Steenbakkers naast de misdienaars van de Sint
Servatiusparochie-centrum
Piet (van Willem) Kemps, Herman van Schaijk en Theo Barten
Jan Voets, onbekend, Henri Doreleijers, Toon Pijnenburg, Thieu
Aalders en Pijnenburg
Voor het dienen bij een uitvaartmis kregen de misdienaars
omstreeks 1925 een stuiver. Dat geld moest in een potje gedaan worden wat dan
later voor het uitstapje gebruikt werd. Onder verwijzing naar de vergoeding bij
een uitvaartmis was er een spot-litanie gemaakt. Die ging aldus:
De priester: "Het kan me niet schelen waar de ziel heen
gaat, als ik het geld maar heb van de uitvaart". De misdienaar: "Eij, eij - als ik m'n stuiver maar
hei".
Kerkmeesters
Een bijzondere positie in het parochiegebeuren namen de
kerkmeesters in. Zij hadden als taak het beheer van de kerk en de financiën. Daarnaast
hadden zij aparte verplichtingen. In de parochie te Wijbosch moest elke
kerkmeester jaarlijks een ham naar de pastoor brengen. Dit was feitelijk een
heel oud gebruik en een verwijzing naar vroegere tijd toen de
parochiegemeenschap via allerlei produkten in natura zorg moest dragen voor
het levensonderhoud van de pastoor. De eieromgang moet ook als zodanig gezien
worden. Een andere taak was het optreden als getuige bij de Eerste Heilige
Communie.
Het kerkmeesterschap was een functie "die telde".
Opmerkelijk is dat het vooral de "gegoeden" betrof die ook
kerkmeester werden. Hieronder een foto van de pastoor van de parochie van St.
Servatius en de kerkmeesters met hun vrouwen.
Driek van der Spank, burgemeester Janssens, Janus Schellekens en
Willem de Visser.
Dina de Visser-Spierings, mevrouw Janssens, pastoor Van Dijk,
Jans van der Spank-van de Westelaken en Berta Schellekens-van
der Schoot.
Processies en optochten
Het Rijke Roomse Leven kende een veelheid aan stoeten,
processies en optochten. Vaak waren daar bruidjes en bruiden bij aanwezig. Dat
was bijvoorbeeld het geval bij bepaalde kerkelijke feesten zoals Maria ten
Hemelopneming - de eerste en laatste zondag in mei en oktober én bij de
sacramentsprocessie.
Vooral de laatste optocht was een waar dorpsgebeuren.
Vanzelfsprekend deden de vele kerkelijke verenigingen mee maar daarnaast waren
ook de meeste andere verenigingen vertegenwoordigd. Door de vele bloemen en
vaandels die werden meegedragen werden had de stoet een fleurig aangezicht. Het
middelpunt was de priester die de monstrans droeg met daarin het Allerheiligste.
Hij liep onder een baldakijn. Een moeilijke taak hadden de misdienaars die
achteruitlopend vlak voor de baldakijn het wierookvat moesten zwaaien. Het was
een eer om baldakijndrager of troonhemeldrager te zijn. Ook hier betrof het
vaak de "gegoeden" die daarvoor in aanmerking kwamen.
Vertrouwde symbolen die tijdens de sacramentsprocessie werden
rondgedragen waren een versierd kruis, anker en hart. Daarmee werd geloof, hoop
en liefde gesymboliseerd.
Behalve witte bruiden waren er ook nog blauwe en zwarte. Elke
categorie had tijden de optocht een eigen taak. Het bruid mogen zijn bij een
processie was erg in trek. Echter de kleding moest door de ouders zelf betaald
worden. Dit betekende dat de kinderen van de minder draagkrachtige ouders geen
bruid konden worden. Om daar wat aan te doen werd op een gegeven moment door de
Missienaaikring speciaal voor deze groep bruidskIeding gemaakt.
Het gebruik maken van bruidjes als opluistering geschiedde ook
bij allerlei andere feestelijkheden binnen de parochie zoals bij het feest van
het 25-jarig pastoraat van deken Baekers in 1910.
Een groot en plechtig feest was het kerkwijdingsfeest van de
parochie van Sint Servatius in het Wijbosch op 25 juli 1887. Voor de
beeldvorming - de stoet die de bisschop bij aankomst ging afhalen zag er als
volgt uit: vooraan een erewacht van 20 geuniformeerde ruiters - een praalwagen
met bruidjes - de harmonie van Schijndel - het bisschoppelijk rijtuig
geflankeerd door geuniformeerde ruiters - een rijtuig met leden van het kerkbestuur
- een rijtuig met de leden van de feestcommissie - een rijtuig met leden van
het gemeentebestuur en achteraan een erewacht met 20 geuniformeerde ruiters.
Bij een priesterfeest van Schijndelnaar Willem van Veghel - die
Capucijn was - waren eveneens volop bruiden ter opluistering aanwezig. Een paar
dagen naderhand mochten de meisjes als beloning bij Berta van Veghel in de
Hoofdstraat voor een traktatie komen. Daar werd deze foto gemaakt.
Staand: Anneke van Veghel, Mariet Geerkens en Betsie
Schellekens.
Gehurkt: Betsie van den Oetelaar, Mien Wouters, Mia Geerkens,
pater Willem van Veghel,
Ellie Numans en Beppie van Rozendaal.
Vooraan: Door Wouters, Corrie van den Oetelaar, Frieda van de
Veerdonk,
Jet Geerkens, Eimy Geerkens en Mia van de Veerdonk.
Kindsheid
Een bijzondere optocht was die van de Kindsheid. De
"Genootschap van de Heilige Kindsheid" had tot doel de
solidariteitsgedachte met de missie levendig te houden en geld voor de missie
in te zamelen. Was de kindsheid speciaal voor de kinderen - voor de volwassenen
was er een soortgelijke vereniging - genaamd "Genootschap tot Voortplanting
van het Geloof". De voor lidmaatschap verschuldigde contributie werd in
termijnen door zogenaamde zelatrices opgehaald. De oprichting van de Heilige
Kindsheid in Schijndel vond plaats in 1886.
Behalve via de contributiegelden kwam er ook geld voor het
gestelde doel binnen door het organiseren van een kindsheidoptocht. In die
optocht werden allerlei religieuze personages en gebeurtenissen uitgebeeld.
Vanzelfsprekend was de missie een steeds terugkerend thema in elke
kindheidsoptocht. De eerdergenoemde zelatrices hadden de organisatie van het
geheel in handen.
Voor de aanvang van kindheidsoptocht werd op het schoolplein van
de Zusters - tegenover het moederhuis - omstreeks 1929 deze foto gemaakt.
Riek Timmermans met in haar hand een half wiel moest Sint
Kathrien voorstellen.
Gijs Timmermans - gezeten op het paard - deed
"dienst" als page
bij de praalwagen van Onze Lieve Vrouw van Lourdes.
Verder is Toon Verbruggen - later priester geworden - op de foto
te herkennen,
als ook een zoon van Edwin Barten - achter het paard.
Voor de uit te beelden personages moest betaald worden. Hoe
gewichtiger de persoon voor de kerk was, des te hoger was het bedrag dat voor
een personage neergeteld moest worden. Zo was het verkleed meelopen als paus
duurder dan het meelopen als een heilige. Tijdens de optocht werd er ook nog
door negertjes of chineesjes gecollecteerd. Voor deze rol in het gebeuren moest
eveneens betaald worden - zij het slechts een klein bedrag. Wanneer je alléén
maar meeliep als negertje of chineesje - zonder enige rol - kostte dat niets.
Zij moesten nog bekeerd worden!
Aanvankelijk moest men ook zelf voor de kleding van de uit te
beelden personages zorgen. Voor de kinderen uit de arme gezinnen waren dus
geen – grote - "rollen" weggelegd in de kindsheidoptocht. Door het
gratis ter beschikking stellen van kleding door de Missienaaikring konden
kinderen van arme ouders wat gemakkelijker meedoen.
De kinderen die lid waren van de Heilige Kindsheid waren tijdens
de optocht te herkennen aan een lint met een medaille. Na afloop kregen de
kinderen die aan de optocht hadden meegedaan een traktatie.
De kindsheidoptocht - met praalwagens en al - was een heel
festijn in de Schijndelse dorpsgemeenschap van toen. Voor de muzikale
omlijsting gaf de harmonie acte de presence. De kindheidsoptocht - die even na
de eeuwwisseling voor het eerst in Schijndel werd georganiseerd - was een van
de weinige momenten die zorgde voor ontspanning en afleiding in het vaak
moeizame leven van alledag.
Wijbosch had een eigen kindsheidoptocht. Daar werd rond 1930 de
volgende kiek geschoten. Uitgebeeld werd de reis van een missionaris naar
verre oorden.
Rechts van de schoorsteenpijp: Adrie Duffhues, onbekend,
Wim Duffhues, Tijn Duffhues, onbekend en Harrie Heesakkers.
De man met de pet - staande rechts bij de boot - is Piet Heesakkers
(genaamd Piet Flipkes).
De andere man is waarschijnlijk Meulenmaker, de maker van de
boot.
Roepingen
Het Rijke Roomse Leven laat zich eveneens kennen door het grote
aantal roepingen. Het was een periode waarin het alledaagse leven doorspekt was
van religiositeit. Behalve in de kerk zelf werd men in het gezin, op school,
in het verenigingsleven en bij ontspanningsactiviteiten met het geloof
geconfronteerd. In die sfeer konden roepingen goed gedijen. Niet zelden ging
een pastoor naar de ouders van een pientere jongen toe om het priesterschap
voor de jongen te "bespreken".
De foto hieronder laat pater Harrie van Boxtel temidden van zijn
ouders zien. Harrie van Boxtel ging als missionaris naar Congo - hij was een
kruisheer.
Pater Piet van Boxtel (een familielid), deken Van Dijk, kapelaan
Steenbakkers,
pater van Boxtel (een familielid) en kapelaan Driessen.
Vader Toon van Boxtel (hij had een boerderij op de Schoot),
zoon Harrie, moeder Drieka van Boxtel-Oerlemans.
Wanneer een van de kinderen priester werd, werd dat gezien als
een eer voor de ouders. Voor een dochter in het klooster was de waardering
veel minder. In tegenstelling tot een priesterwijding werd het intreden van een
meisje in het klooster niet of hoogstens in een besloten kring gevierd.
Overigens voor sommige ouders was het behalve een eer dat een
kind religieus werd vooral ook een verlichting. Een mond hoefde namelijk niet
langer gevuld te worden. De periode vóór 1940, met name de jaren dertig, was
wat dat betreft voor heel veel huishoudens erg moeilijk.
Vanzelfsprekend trad een groot aantal van de meisjes en vrouwen
in bij de congegatie van de Zusters van Schijndel. Vanaf de stichting van de
congregatie in 1836 tot op de dag van vandaag waren dat er niet minder dan 86.
Van het gezin Timmermans-Verhoeven (Keur) traden er maar liefst
drie dochters in het klooster, van het gezin Welvaarts-Timmermans (Steegt) twee
en van het gezin Timmermans-van Heeswijk één (zuster Valentiana). Allen waren
van de congregatie van de Zusters van Schijndel. In 1908 werd ter gelegenheid van
een kloosterfeest een familiefoto gemaakt, waar ze met zijn zessen, het waren
nichten van elkaar, op staan.
Achteraan: Maria Verhoeven-Venmans, Adrianus Verhoeven,
Elisabeth van Esch, Catharine Timmermans, Woutera Timmermans, zuster Theodore
Timmermans, Arnolda Timmermans, zuster Marie Alphonse Timmermans, Wilhelmi
Timmermans, zuster Ignatia Timmermans, Anna van der Spank, Johanna Timmermans
en Bert van Esch.
Middelste rij: Theresia van Rooij, Adrianus Timmermans, Henrika
van der Spank-Verhoeven, Hendrika Timmermans-van Heeswijk, zuster Valentiana
Timmermans, Adrianus Timmermans, zuster Christiana Welvaarts, A.
Smits-Welvaarts, Adrianus Smits (Den Dungen), Bert van Rooij, Marie van
Rooij-Merks, Marinus Welvaarts en Bertus Verhoeven.
Vooraan zittend: Hannes van der Spank, Francina Verhagen-van
Heeseh, Jan Verhagen, Martha Timmermans-Verhoeven, zuster Francina Welvaarts,
Francisca Welvaarts-Timmermans, Christianus Welvaarts, Arnolda van den
Hurk-Welvaarts, Theodorus Timmermans, Harrie van den Hurk, Mie Verhagen, Mieke
Verhoeven-van der Velden, Dina van Esch-Verhoeven.
De kinderen: Janske Verhagen, Tonia Timmermans, Pieter van der
Spank, Doortje Timmermans, Bertus Timmermans, Nol van Rooij en Jo van der
Spank.
Heilige Familie
Een uiting van het Rijke Roomse Leven waren verder de vele
broederschappen. Vooral na 1850 maakten die een snelle bloei door. In Schijndel
had je onder andere het Broederschap van de Levende Rozenkrans, het
Aartsbroederschap van het Allerheiligste en Onbevlekte Hart van Maria, én het
Broederschap van de Sint Pieterspenning. Maar de bekendste was ongetwijfeld het
Aartsbroederschap der Heilige Familie, die in Schijndel in 1861 werd
opgericht. Nagenoeg elke man was daar lid van. Voor jongens was er de Kleine
Heilige Familie.
Het doel van de broederschappen was het verrichten van werken
van de "godsvrucht" om in termen van toen te blijven spreken. In de
praktijk kwam het er veelal op neer dat op geregelde tijdstippen bij elkaar
werd gekomen om te bidden, te zingen en het aanhoren van een preek.
Voor het lidmaatschap van de verschillende broederschappen was
men een klein bedrag verschuldigd. Het varieerde van 1 cent tot een dubbeltje
per maand. Elke maand werd het contributie bedrag huis aan huis opgehaald. Het
geld van de Sint Pieterspenning werd aangewend tot ondersteuning van de
"Heilige Stoel" te Rome. De gelden van het Broederschap van de Levende
Rozenkrans werd bestemd voor missen voor de leden.
Elke broederschap had zijn eigen bijzondere godsdienstige
aktiviteit. Zo werd door de Heilige Familie jaarlijks een bedevaart naar Handel
gehouden waaraan massaal werd deelgenomen. Onderweg werd er volop gezongen. Men
ging er in 1905 zelfs toe over om een speciaal liedboek daarvoor te laten
drukken. "Eenige godvruchtige Gezangen ten dienste der H. Familie van
Schijndel bij gelegenheid van hare bedevaart naar O.L.V van Handel".
De regeling van zaken binnen de H. Familie was in handen van
zogenaamde prefecten. Hieronder staan een aantal van die perfecten afgebeeld.
Bert Timmermans, Smits, Tinus van Meersbergen, Janus Oerlemans,
Toon van Hemmen,
Wim Santegoeds, Huub Doedée, Naris Mettler (Naris de Snèjer),
Harrie Timmermans, Toon Mutsaars en Van de Wijdeven.
Elk prefect was verantwoordelijk voor een bepaalde wijk. Wanneer
iemand wegbleef van de bijeenkomsten van de Heilige Familie moest hij dat
doorgeven. Een prefect was ook een tussenpersoon naar de Sint
Vincentiusvereniging toe. Door zijn huisbezoek kreeg hij immers een indruk of
een gezin in (redelijk) goede doen was of armoede leed. Wanneer dat laatste het
geval was, was ondersteuning via de Sint Vincentiusvereniging mogelijk. De
prefecten waren op die manier dus een soort controleurs.
De prefecten waren gewoonlijk ook belast met het ophalen van de
Sint Pieterspenning. Dat was weliswaar een andere broederschap maar doordat zij
in hun wijk huis aan huis kwamen kon dat in een moeite mee doorgaan.
Bovenstaande foto is gemaakt bij het 75-jarig bestaan van de
Heilige Familie in 1936. Onderdeel van de herdenking was een een plechtige
misviering in de openlucht. De tuin achter het moederhuis van de Zusters van
Schijndel leende zich daar prima voor. Zoals is te zien was het een massaal
gebeuren met vlaggen en vaandels.
Missienaaikring
Zoals eerder al is gezegd maakte de Missienaaikring kleren voor
de deelnemers aan de kindsheidoptocht en andere kerkelijke festiviteiten.
Lagen er daartoe nogal eens een keer bruidsjaponnekes onder de
naaimachine, bovenal naaide men voor de missie. Behalve kazuifels en andere
priestergewaden werden er kleren gemaakt voor de bevolking aldaar. De
missienaaikring genoot een grote belangstelling in Schijndel. Rond 1932 maakte
een fotograaf het volgende plaatje.
Achteraan: Jaan van Tinus van der Spank, Marie van Heesch, Jaan van
de Ven, Nettie Wouters, vervolgens twee gezusters Van den Berg uit het Hermalen,
Jans Verbruggen, onbekend, Jaan Scheffers, Van de Ven, Betsie Wouters, Mien van
Geffen, onbekend, Maria Doreleijers, Riek Steenbakkers, onbekend, Drika Santegoeds,
Mien van Rozendaal, Dina van den Dungen, Ciska van der Eerden, Anneke Voets,
Ciska van Weert, Mariet van Weert en Mariet van Thiel.
Tweede rij: twee zussen Van Denken, Dimphna Nefkens, Mina
Timmermans, mevrouw Van Oppenraaij, pastoor van Dijk, de zussen An en Berta
van Liempd, Marie van Liempd, Marie van Heertum en Dina van Liempd.
Derde rij: Sientje Geerts en haar zussen Betje en Mien, An van
der Heijden, Drika van Heeswijk, Betsie van Esch, onbekend, Truus van Heeswijk,
Riek Steenbakkers, onbekend, Ciska Verhagen, Ciska de Groot, Tilly Verhagen,
Goyaerts en Drika Scheffers (Hermalen).
Vooraan: Joke de Hommel, Martha Wouters, An van Schaaijk, Jans
van Boxtel, Betsie Schellekens, Mariet Geerkens, Jo Lammers, Mariet van Liempd,
Sina van Thiel, Door Bosmans, Mariet van Heertum, Martina van der Spank, Toos
van der Heijden, Drika Scheffers (Hoevenbraak), Anneke Voets en Door
Timmermans.
Terug naar Schijndel 1880-1940